UETO
Samenvatting
een poëtische novelle
Ueto – een poëtische novelle – speelt zich af rond het jaar tweeduizend. De naamloze hoofdpersoon lijkt te zijn ontvoerd naar het totaal onbekende gehucht Ueto waarin hij een dag verblijft in een buitenissige beschaving. Hij gaat een heftige en innige relatie aan met Ueto en maakt kennis met zijn 'doorbraak', 'Homo paradoxalis' en geheime exportproduct. De novelle is voorzien van dertig gedichten die het verhaal ondersteunen.
Ueto is rond het jaar tweeduizend geschreven en voor het eerst uitgegeven in 2024.De huidige tekst is identiek aan die van het originele document uit 1999, op correcties en adviezen van de redacteur na.
Hier volgt een deel van het begin van hoofdstuk 18:
Ueto
(.... .)
18
Verrukt was ik, alleen verrukt, door een onnoembare gelukzaligheid. Ik wilde het uitschreeuwen. Ik wilde vele marathons rennen, maar bleef doodstil liggen en liet mijn hersenen en zenuwen hun beloop hebben. Was dit de doorbraak? Alles verenigde zich in mij; geluk en pijn overschreden elkaar. Ik kende geen grenzen. Verder wilde ik, verder in mijn brein. Wat gaat er schuil, hoe ver kan geluk gaan, tot het overgaat in overmoed of angst? Ik werd bang, koud kreeg ik het, en dan opeens weer bloedheet.
De maan ging weg, de zon kwam op, de wind verwaaide het zilverzand van de straat, maar ik bleef liggen op die ene eenzame tafel, midden in Ueto. De straten waren geplaveid met zwart graniet, de huizen werden nog witter. Tot rust komen kon ik niet, maar ik bleef liggen. Ik draaide alleen mijn hoofd en keek naar links, richting het ziekenhuis, naar rechts, richting het mortuarium, naar achter, met een holle rug, richting de rotswand, en naar voren, richting de ontvangsthal met daarachter het papaverveld. Vervolgens keek ik de lucht in, die al lichter werd, maar ik zag niets. Alles wat ik zag was ikzelf. M'n middenrif trilde, m'n handen op mijn buik gingen op en neer, m'n hart bonkte in m'n keel, maar ik kon geen geluid uitbrengen. Alles was al te volmaakt. Ik herinnerde me de woorden van Peatu: 'Iemand kiest zijn moment als hij zich in zijn meest gelukkige staat bevindt.' Gelukkig sloeg de angst direct toe. Wil ik nu gaan? vroeg ik me af. Zal ik ooit nog zo'n vereniging meemaken? En zo niet, wat voor zin heeft het dan om door te gaan?
Als alles al gezegd is,
dan komt het ware woord,
dat dringt zich ongehoord
op aan alles wat onecht is.
Het dwalen heeft geen zin meer
als eerlijkheid gebiedt
en waarheid is geschied,
al doet zij nog zo'n zeer.
Zeer daar zij niet kan weten,
zeer daar zij steeds weer wrikt,
in eigen zin verstrikt,
verscholen in haar keten.'
(...)