MEESTERSLAAF
Roman
autofictie
Samenvatting
Dagboek wordt roman, feiten fictie, jeugd ouderdom, paranoia werkelijkheid, Moskou Rusland, korte zinnen lange zinnen, hartstocht pijnzucht, AI oertaal, hoofdstukken essays, sadisme masochisme, pornografie filosofie, plat poëtisch, marteling ontmaskering, overheersing vernedering, alinea's gedichten, Stalin Mr. Kremlin, vrede oorlog, slaaf meester …
De hoofdpersoon van Meesterslaaf vecht tegen paranoïa en komt er achter dat er zaken zijn die echt niet kloppen, maar weet ook dat niemand hem zou geloven. Hierdoor raakt hij al meer geïsoleerd tot hij wordt ontvoerd via een dating-app en als slaaf in een martelkamp belandt. Van hieruit betreedt hij een onbekende Europese wereld die zijn weerga niet kent.
Alinea's uit Meesterslaaf
Noem dit een dagboek van een gek. Iemand die aan paranoïde aanvallen lijdt voor mijn part. Maar ik wil wel de waarheid kwijt. Mijn waarheid. Een waarheid die ik al zo'n twee jaar met me meedraag en die gepaard gaat met incidenten die voor mij alleen te verklaren zijn doordat ze veroorzaakt zijn door iemand die mij op z'n minst stalkt. Ik vraag u niet om medelijden. Het enige wat ik wil is gerechtigdheid, wat dat ook moge inhouden. Misschien wil ik alleen uw lezend brein, dit in plaats van uw luisterend oor.
(...)
Pijn maakt in de hersenen stofjes aan die verdovend werken. Dat merk ik altijd nadat Ron me hevig heeft gezweept. Ben ik dan zo slecht en ziek? En hoever wil ik en kan ik ermee gaan. Waarom heb ik met wildvreemden, in vooral Oost-Europa, mijn ontvoerings-, pijnigings- en folterfantasieën gedeeld? Ben ik de enige die dat doet? Moet ik ermee uit de kast komen? Ik geloof het niet, ik geloof dat er veel meer mensen zijn met nog veel donkerdere fantasieën en dan sluit ik Mr. Kremlin niet uit, erger nog, hij praktiseert ze volgens mij. Of ga ik hier ook te ver mee?. Zo wordt natuurlijk nooit je werk uitgegeven, als niet de laatste resten van een domineespreek erdoorheen te lezen zijn.
(...)
En dat is wat ik haat – die oorlog verleert me van Rusland te houden: niet meer van haar mensen, niet meer van hun taal; niet meer hun omwegen, hun wankele evenwicht dat steevast blijft staan, de stomheid die goed uitpakt, de intelligentie die valt, de enorme vlakten waarin niemand huilt, de brute oogopslag zonder mening, de onverwoestbaarheid gedrenkt in het zuur, een ballerina in een dans van ons allen, de zangeres schraapt ons droevigste lied; de wind die waait door alles heen. Rusland, waar ben je gebleven?
(...)
Ik weet niet of ik liefde ken, en is het niet zo door haar niet te kennen dat je haar beter begrijpt, althans, haar illusie begrijp je beter. En volgens mij is zij slechts illusie: een illusie die verdwijnt zodra je haar gevonden hebt. Want haar niet kunnen vinden houdt de illusie in stand. Zolang ze pijn doet – mentaal of fysiek. Als de pijn verdwijnt – verdwijnt ook de liefde. Daarom is haar pijn verslavend, nog verslavender dan welk ander middel dan ook. U zult zeggen: 'liefde is geen pijn, liefde hoort zacht te zijn en omarmend.' Is er dan geen enkele beweging in het spel die tegen de pijngrens aan schuurt en die daardoor daarmee uitdaagt. Deze grens ligt bij en met de ene persoon hoger of lager dan bij en met de andere persoon. En dan nog: wanneer gaat deze grens over tot sadomasochisme of zelfs tot marteling? Maar is eenmaal de illusie van marteling ontmanteld, dan volgt haar dood. Marteling als zelfgekozen illusie van de liefde, die zich daardoor langer in stand houdt. Het uitstel van executie. Het uitstel van de waarheid dat liefde niet bestaat, dan in haar illusie voltrokken door pijn.
(...)
Elke dag denk ik wel aan taal of zoek ik woorden op en bekijk ik de etymologie ervan. Taal of, misschien beter gezegd, taligheid is voor mij als een God of godheid, elke dag moet ik aan hem of haar denken, haar voelen door stembanden, door haar keelklanken; hoe zij mijn tong beweegt, mijn lippen aanraakt; hoe ze bijna kan fluiten wanneer ze een s zegt, wanneer ze gromt diep achter in de grot van mijn mond. Taal blijf een mysterie, wel ben ik ervan overtuigd dat we er binnenkort veel van zullen ontdekken door via AI allerlei data met elkaar te combineren.
(...)
Ik kon niet doden ... ik begon Ron te zwepen, zo hard mogelijk; te martelen, zo zwaar mogelijk; met een mes te bewerken, zo diep mogelijk tot ik de vlammende bak zag ... ik liep ernaartoe, greep de pook, liep richting Ron gooide de pook voor hem neer, draaide me om, rende naar de bak, dook en greep de poten vast en stootte de vurige massa naar de troon waarna onmiddellijk de vlam en de troon elkaar troffen.
(...)
Wij zijn zelf onze meester geworden door wie wij ons laten martelen, geselen, beledigen, kleineren, onder pissen, slaan,
trappen, zwepen ... Wij zijn zelf onze meester die wij adoreren,
dieper en dieper pijpen tot het slijm uit onze strot over ons
gezicht loopt nadat wij hem hebben schoongelikt voor de stoelgang ... Wij zijn de meester voor wie wij kruipen, wiens laarzen
wij likken, en ranzige kleine lul machtiger en machtiger pijpen
... Wij zijn de meester die wij 24/7 dienen in totale overgave als
pijnslaaf, als bezit, als onwaardig aan zijn bestaan met een vuistslag links tegen de kaak ... Want zo zijn wij geworden. En hier
komen we voorlopig niet meer uit. Dit is wat we willen. We zijn
er dol op – op de meester met zijn martelkelders en betraliede
hokken waarin wij hem zullen smeken, gestriemd en gestreamd
te worden tot de dood erop volgt.
Veel sterkte! Misschien dat ik u er net op tijd uit kom halen.
(...)
Nadat de chauffeur Arvo naar de woning van Oleg had begeleid en de deur opengedaan werd, vlogen beiden in elkaars armen waarvan ze beiden schrokken. Oleg leek kind te worden met Arvo en Arvo volwassen met Oleg. Oleg gaf Arvo een koffertje en zei dat hij de inhoud van zijn tas erin moest doen en pakte de oude tas. Arvo keek in de rondte naar de woning die hoog was en groot, er stonden mooie meubels en zelfs een piano die hij in Finland alleen in een kerk had gezien. Oleg was gekleed in driedelig pak, deed zijn bontmantel aan en pakte zijn bondmuts van het rek, keek naar Arvo met zijn koffertje, pakte zelf een koffer en liep samen met Arvo naar buiten in de vroege morgen naar de besneeuwde maagdelijke Gorki-straat en stapte samen met Arvo in de witte luxe ZIS-101 die vervolgens over de snerpende sneeuw zoefde van de Tvjerskaja-straat naar het vliegveld. Ze leken de enige aanwezigen in Moskou.
(...)
Ziet u, er zit overal hetzelfde patroon in; iemand heeft zijn ding en zet dat door, gaat er verder mee, wordt volwassener, machtiger, rijker en sluwer, gaat zo ook zijn ding uitbreiden, komt tot de top van zijn macht en groeit, wordt een dingeigenaar en krijgt dinggenoten die hetzelfde dinggeheim dragen. Dat schept een band, dan wordt het een groepsding, men laat en gaat naar het ding kijken en laat het ding doen of ermee doen wat maar gewenst is, en dan opeens is er geen voldoening meer en het ding wordt gedood, er komt een nieuw ding, wordt ook gedood tot er een tuin van vol ligt. Een tuin van dode dingen. Dan wordt het opletten geblazen, want dan wordt degene die het ding had bedongen verzwakt, of door de omgeving of door leeftijd en aftakeling, en dan komen de gieren, hyena's en jakhalzen waarvan de dingeigenaar er eerst een was, maar nu te verzwakt om te eten, alleen nog opgegeten kan worden. Ook aan dit proces komt een einde als de verveling nabij is, de lange verveling, de verveling van bijna alle dingen gevoeld te hebben, gezien te hebben, gehoord te hebben, gedood te hebben, betast te hebben, zelfs geliefd te hebben. Aan alles komt een einde en je zult je dan afvragen: was ik een ding of had ik een ding? Zoek het antwoord in de vraag, zelfs als er geen antwoord mogelijk is, dan nog. Vraag het jezelf: ben ik zo'n ding of heb ik zo'n ding? Heb ik bedongen of ben ik bedongen? En het antwoord interesseert me helemaal niets, want het gaat erom hoe je hebt bedongen en hoe je bent bedongen: met liefde of haat, met links of met rechts, hardheid of tederheid, met een man of een een vrouw. Ga het na, ga je weg, je eigen weg, maar laat geen lijken achter in de tuin.
(...)
Totaal 260 blz.