HET MARCELLINUS EPOS
Samenvatting
Hedendaags heldendicht
Verward tussen heden, verleden en toekomst loopt de hoofdpersoon van Het Marcellinus Epos rond in zijn kamer, stad en geboorteplaats. Hij hoort de stem van zijn naamgenoot paus Marcellinus. Tussen beiden ontstaat een dialoog. Er wordt gesproken over religie en staat, liefde en haat, profetie en poëzie, - vanuit het heden in Amsterdam en het verleden in Rome. Het heden blijkt even onwerkelijk of werkelijk te zijn als het verleden en toch komen beide samen om toekomst te worden.
75 dichten van 16 regels proberen orde te scheppen tussen waan en waarheid in een hedendaags heldendicht waarin taal muziek wil worden: soms kinderlijk simpel en dan weer ondoorgrondelijk, soms vol van angst en dan weer overmoedig, maar direct vanuit het brein dat tracht te overleven.
Enkele dichten uit het Epos
1
Het licht verdrong het duister van de nacht
Op zeven juni kwart voor vijf. Heel even,
Dacht ik dat ik de kamer hoorde beven,
Maar nee, het was een stem die zuchtte zacht;
Veel vreemde woorden die ik niet verstond,
Het leek alsof het licht begon te spreken,
Toch was de schemering nog niet geweken,
Waardoor er geen betekenis ontstond.
Wat klanken kon ik enkel onderscheiden,
Soms vormden ze een woord dat ik begreep,
Dat slechts bestond uit ene lettergreep,
Maar 't was genoeg om mij te gaan verleiden
Tot waanzin waarin weerzin ligt besloten,
Die zich als waarheid tonen zal aan mij,
Verborgen in een oude stem, die zei
Mij dat hij in een graf ligt opgesloten.
(...)
11
Als
wetenschap verborgen ligt in pijn,
Dacht ik,
dan valt ook hartstocht te verklaren.
Hij zal zich
in geschriften openbaren
en zal
voortaan alleen empirisch zijn.
Het
zoutgehalte van een traan toont aan,
Waardoor hij
of door wie hij is bewogen,
In welke
vreugd of pijn hij is bevlogen,
Door zielen die
uiteen- of samengaan.
Ook de
verdampingssnelheid van het vocht
Bewijst mij
hoeveel tijd er is gegeven,
Opdat ik
heel zijn leven heb beschreven
En wat ik in
Hem zoek en in Hem zocht.
Ik dacht dat
ik nu alles helder zag,
Maar was me
niet bewust van de materie.
Het bleef
voor mij een onbepaald mysterie,
Hetgeen in
zout en vocht besloten lag.
(...)
27
'Ik hoor en elke klank klieft door mijn hart.
Ik zing en
elke toon begint te beven.
Ik lach en
mijn gelaat verraadt mijn leven.
Ik huil en
ondervind geheel geen smart.
Ik kijk en
alle kleuren zijn te fel.
Ik zwijg en
hoor de stilte van de doden.
Ik loop en
zie een weg die is verboden.
Ik vrees en
messen gaan door huid en vel.
Ik veins en
alle woorden worden waar.
Ik vecht en
weet dat alles is verloren.
Ik hoop en
waan me toch niet uitverkoren.
Ik speel en
raak opeens de juiste snaar.
Ik lieg en
word door iedereen bemind.
Ik spreek de
waarheid en word weer verlaten.
Ik lach nogmaals
en krijg snel in de gaten
dat ik me in een valse droom bevind.'
(...)
39
De stad is al zo vol met geesteszieken,
De een loopt mank, de andere is krank,
Rondom hen
waart een penetrante stank
Waarin reeds
hun ontbinding valt te rieken,
En niemand
die zijn weg nog kan hervinden,
Ze lopen
straten, pleinen, op en neer,
Als ware het de allereerste keer,
Terwijl je
ze daar al zo vaak kon vinden.
Verdwaasd
kijken ze naar de gevelstenen,
Die
aangetast zijn door hun ruggengraat.
Eén komt
mijn kant op, Ik kijk naar 't gelaat,
Hij vraagt
iets en meteen neemt hij de benen.
Het antwoord
had hij al zo vaak vernomen,
Het was ontkenning
die hij steeds verstond,
Ondanks de
mooie lippen aan zijn mond
Waaruit Ik
slechts de gekte hoorde stromen.
(...)
54
Is het de tijd, die mij dat heeft geleerd,
Om ondanks haat van iemand te gaan houden
Of is het juist de haat, die Ik beschouwde
Als liefde, waardoor tijd wordt omgekeerd?
't Is niet alleen 't verschil van nacht en dag,
Maar ook dat van de toekomst en 't verleden,
Waardoor Ik manoeuvreerde door het heden
Waarin Ik onomstotelijk voorzag,
Dat elke grens van plaats en tijd verstoord
Werd door 't principe van het overschrijden
Van de beperkte plaatsen en de tijden
Waaraan én haat én liefde toebehoort;
Zoals een echo van de haat weerklinkt
In liefde, waardoor beide samenkomen,
In lijf en leden door elkander stromen,
Waardoor de tijd heel even wordt verminkt.
(...)
67
Het eeuwige
silentium der graven
Is luider
dan de sterkste wervelwind.
Het krijsen
van een pasgeboren kind
Is duizend
malen zachter dan begraven
Herinneringen
die de doden boren
-
Weergalmende - door alle tijden heen.
Je hoort ze
aan en denkt je bent alleen,
Degene die
hun weeklagen kan horen.
Maar nee!
Hun kreten klet'ren in orkanen,
Tyfoon, cycloon, tornado, waterval,
In wapentuig
en menselijk geschal
Van
hedendaagse religieuze wanen.
Je dekt je
oren af en denkt heel even,
Dat jij ze
daardoor overwinnen kan,
Ze houden
zich heel even stil en dan
Beginnen ze
vanbinnen uit te leven.'
(...
Het Marcellinus Epos is als e-book en paperback verkrijgbaar bij o.a. Brave New Books: klik hier